• ver·woes·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord verwoester verwoesters
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de verwoesterm

  1. iemand die zorgt voor totale vernieling
     Veel slachtoffers van zwendel of foute adviezen blijven volhouden dat de verwoester van hun leven zo aardig en voorkomend was.[1]

verwoester

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van verwoest
     De site, in het midden van de jungle, is bezaaid met tempels, de ene al ouder dan de andere, de andere al verwoester dan ene, maar allemaal even verbazingwekkend.[2]
  1.   Weblink bron
    Erica Verdegaal
    “Wolf zoekt schaapskleren” (16 mei 2009) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Natalie Sterckx
    “Angkor/Encore” (november 2007) op madamebicyclette.nl