• ver·we·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verweven
verweefde
verweven
zwak -d

gemengd

volledig

verweven [1]

  1. overgankelijk door weven (met elkaar) verbinden
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verweven verwevener meest verweven
verbogen - verwevenere -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord verweven

  1. op allerlei manieren verbonden met iets of iemand
vervoeging van: verweven…
geen verbogen vorm

verweven

  1. voltooid deelwoord van verweven
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]