• ver·wa·se·men

verwasemen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwasemen
verwasemde
verwasemd
zwak -d volledig
  1. een vloeistof laten overgaan in een damp
  2. (figuurlijk) iets laten verdwijnen
    • Zijn eenig vermaak is des avonds in het koffiehuis of in de herberg te zitten en zich daar onder eene domme samenspraak zoodanig met bier op te vullen, dat alle fijnheid uit zijne hersens zou verwasemen, hadde hij ooit eenige fijnheid van geest bezeten..... En het is aan zulken man, dat gij uwe dochter Hermina wilt geven?’ [1] 



  1. (1912)–Hendrik Conscience De burgers van Darlingen