vertrouwensberoep

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·trou·wens·be·roep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vertrouwensberoep vertrouwensberoepen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het vertrouwensberoepo

  1. beroep waarbij sprake is van een vertrouwensrelatie met de cliënt

Gangbaarheid