vertasten
- ver·tas·ten
vertasten [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vertasten |
vertastte |
vertast |
zwak -t | volledig |
- door voelen iets onderzoeken
- misgrijpen, mistasten
- wederkerend zich vertasten aan: zich te buiten gaan aan spijs en drank
- wederkerend zich vertasten aan: zich vergissen
vervoeging van |
---|
vertassen |
vertasten
- meervoud verleden tijd van vertassen
- Wij vertasten.
- Jullie vertasten.
- Zij vertasten.
- Wij vertasten.
- Het woord 'vertasten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vertasten" herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be