• ver·tas·sen
  • afleiding van tas met het voorvoegsel ver-

vertassen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vertassen
vertaste
vertast
zwak -t volledig
  1. opnieuw opstapelen op een andere manier of op een andere plaats
  2. door te stapelen iets verbergen
29 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[2]