Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·stram·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

verstrammen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verstrammen
verstramde
verstramd
zwak -d volledig
  1. stijver of stroever worden, ook in emotioneel opzicht
    • Tegen „de verstramming” en „voor de verruimtening” pleit Jeanne, waarbij ze ons eerst aan haar tafel in de duinen noodt. Waar ze vertelt over haar ouders, die haar levensstijl afkeuren en over de mannen die haar omringen. „Een man wordt dikwijls geleid door jeuk”, zegt ze, vrouw in een mannenwereld. Voor haar gaat het om jeuk in het hoofd, jeuk in het denken. Niet genoegen nemen met wat er is en hoe het is, niet verstrammen. [2] 
    • In de locatievoorstelling Demarrage krijgt Charlotte Caeckaert het voor elkaar dat het hele publiek een metalen hobbelpaard bestijgt voor een ‘grote oorlog’. Waarna ze triomfantelijk haar zwaard in de lucht steekt en haar cavalerie ophitst voor de finale strijd: „Vecht!” Haar ridderkostuum, korte haren en medespeler Gilles (Hendrik Aerts) doen denken aan Jeanne d’Arc, maar Caeckaert praat voornamelijk over een universele strijd tegen „het verstrammen uit angst en niet verder durven dan eigen tuin en dorp.” [3] 
Synoniemen


Gangbaarheid


Verwijzingen