• ver·strak·ken

verstrakken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verstrakken
verstrakte
verstrakt
zwak -t volledig
  1. het aanspannen van de (gelaats)spieren als teken van emotionele spanning, angst, boosheid en dergelijke
    • Melania sprak daar een groot publiek toe. Als ze wacht totdat het stil geworden is, is duidelijk te zien dat ze glimlacht. Totdat Donald achter haar langs loopt en zijn hand kort op haar bovenarm legt. Haar gezicht verstrakt en ze schrikt zichtbaar. Melania wendt haar gezicht naar beneden toe voordat ze zich herpakt.[2] 
    • Bij de woorden ‘zwijgende meerderheid verstrakken de ruggen van de protesterende partijen. Een buurtbewoner reageert als gebeten: „Heel pijnlijk dat de gemeente refereert aan een zwijgende meerderheid. Die was er in de oorlog ook en we weten waartoe dat heeft geleid.”[3] 
  2. scherper en duidelijker maken door het verwijderen van overbodige details
  3. (financieel) het vertragen van de geldschepping
    • De ECB is dan ook niet van plan de rente te verhogen zodra daar ook maar de minste ruimte voor is. Trichet zei een verstrakking van het monetair beleid vooral niet te zullen overhaasten. Hij gaat er daarbij vanuit dat de inflatie de komende tijd nog laag blijft.[4] 
86 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 21 februari 2017
  3. NRC Merel Thie 20 november 2017
  4. Volkskrant 4 september 2009
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be