• ver·sier·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord versierster versiersters
verkleinwoord versierstertje versierstertjes

de versiersterv

  1. vrouw die probeert een liefdes relatie met iemand anders aan te knopen
    • Gastvrouwen voor de opvang van schuchtere nieuwkomers, bijvoorbeeld, riekt naar een voorbije tijd van problematische coming-outs. Voor de meesten is het ook niet meer nodig, zegt gastvrouw Madelon de Swart van afdeling Arnhem. Toch zit ze tijdens de maandelijkse zondagmiddag klaar in de hal van Hotel Blanc, want echt, er zijn nog steeds vrouwen die je letterlijk van de straat moet halen omdat ze niet naar binnen durven. En wat is er waar van het imago van de 7152-gastvrouwen als grote versiersters van al die onervaren nieuwelingen? Ze lacht smakelijk: “Voor enkelen gaat dat wel op, maar aan de andere kant zijn er natuurlijk genoeg vrouwen die hier, of in welke lesbische gelegenheid dan ook, binnenkomen in de hoopvolle verwachting eindelijk te worden ingewijd.” [2] 
    • Lady Mountbatten, bij vrienden en krantenlezers bekend als Edwina, was een onvermoeibare versierster van mannen, met als pronkstuk Nehru, al is onzeker hoeveel tijd zij met hem in bed heeft doorgebracht. [3] 
  2. vrouw die iets mooier maakt door het aanbrengen van een versiering