Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·schot
enkelvoud meervoud
naamwoord verschot verschotten
verkleinwoord verschotje verschotjes

Zelfstandig naamwoord

verschot o

  1. (medisch) pijnscheut, verschietende pijn met name bij spit
    • Sinds die lelijke smak heb ik last van verschotjes. 
  2. schrik, ontsteltenis
    • Of zou tot ons groot verschot, onze grote ontsteltenis, ons groot verdriet of onze grote schande oompje opgesloten worden in een overvolle gevangenis.[1] 
  3. (handel) assortiment, verscheidenheid van keuze
    • ...hieruit moest natuurlijk een groot verschot van onderscheidene uitdrukkingen ontstaan ... [2] 
  4. voorraad
    • Heeft er iemand nog een schoolbord op verschot? 
  5. gewoonlijk in het meervoud verschotten, extra in rekening gebrachte kosten

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. reactie N.A. Mertens 7 sep 2010
  2. Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder van de scheepvaart en het scheepsleven ontleend.
    J.P. Sprenger van Eijk
    1835
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be