verschot
- ver·schot
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verschot | verschotten |
verkleinwoord | verschotje | verschotjes |
het verschot o
- (medisch) pijnscheut, verschietende pijn met name bij spit
- Sinds die lelijke smak heb ik last van verschotjes.
- schrik, ontsteltenis
- Of zou tot ons groot verschot, onze grote ontsteltenis, ons groot verdriet of onze grote schande oompje opgesloten worden in een overvolle gevangenis.[1]
- (handel) assortiment, verscheidenheid van keuze
- ...hieruit moest natuurlijk een groot verschot van onderscheidene uitdrukkingen ontstaan ... [2]
- voorraad
- Heeft er iemand nog een schoolbord op verschot?
- gewoonlijk in het meervoud verschotten, extra in rekening gebrachte kosten
- Het woord verschot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verschot" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ reactie N.A. Mertens 7 sep 2010
- ↑ Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder van de scheepvaart en het scheepsleven ontleend. J.P. Sprenger van Eijk1835
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be