• ver·schik·ken

verschikken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verschikken
verschikte
verschikt
zwak -t volledig
  1. kleding over het lichaam verschuiven
    • Hadid reageerde niet alleen superprofessioneel maar ook nog eens totaal onderkoeld. Zonder blikken of blozen, zonder haar jurk te verschikken of naar beneden te kijken, stapte het 20-jarige topmodel stevig door. Van ontwerpster Donatella Versace kreeg ze na afloop een waarderende high five. [2] 
    • Zijn dichtersziel steekt de kop op: „Ruigoord is de vrije uitloop voor de scharrelmens.” Maar de vrijplaats is wel salonfähig geworden… Plomp verschikt zijn pashmina-sjaal, de knalblauwe ogen stikken van de pret. [3] 
83 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]