verruimen
- ver·rui·men
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verruimen |
verruimde |
verruimd |
zwak -d | volledig |
verruimen
- overgankelijk ruimer maken
- Hij gebruikte een boor om het gat wat te verruimen.
- wederkerend zich ~ ruimer worden
- Terwijl mijn innerlijke ruimte zich verruimde, nam ook de gevoelskwaliteit toe.
- een regeling voor meer mensen toegankelijk maken
- ▸ Van Dijken, fractieassistent in het Groningse Winsum, kondigde vanochtend aan dat ze handtekeningen ging verzamelen voor een extra partijcongres over het verruimen van het kinderpardon. Voor het afdwingen van zo'n congres zijn 2500 handtekeningen nodig.[1]
- zijn blik verruimen
zijn blik verruimen
|
- Het woord verruimen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verruimen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron “Samsom overtuigt kritische PvdA'er: geen congres kinderpardon” (Maandag 20 juni 2016, 16:56), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be