• ver·re·ge·nen

verregenen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verregenen
verregende
verregend
zwak -d volledig
  1. door regen verpest of beschadigd worden, door de regen mislukken
    • Het laatste dat nog ontbrak aan het Hertmese kerstspel, werd duidelijk tijdens een natte kerst toen de beelden dreigden te verregenen. Met hulp van een Almelose architect bouwde pastoor Veeger een oude Twentse schuur om tot het decor van zijn kerststal. De opening van het kerstspel is zaterdag 16.00 uur en is tot en met Driekoningen, op 6 januari, te zien. De levende have is tot en met 1 januari te bezichtigen.[1] 
    • Aan het begin van de lente denk je nog dat je alle tijd hebt. Dan verregenen er een paar weken en vervolgens schuif je bij elke mooie zomerdag alle vervelende klussen voor je uit, want het is zulk lekker weer en morgen is er weer een dag. Tot opeens alle zomerdagen op zijn en je weet dat het met dat schilderen tot de volgende lente niets meer wordt.[2] 
    • Het woord mag verwaaien, maar niet verregenen, hebben ze hier eensgezind besloten. De tuinfeestvierder is het type mens dat romantiek ziet in het op een drijfnat bankje naar Tjitske Jansen luisteren.[3] 
95 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tubantia 15-DECEMBER-2016
  2. Volkskrant Pay-Uun Hiu 5 oktober 2015
  3. Volkskrant Gidi Heesakkers 9 augustus 2014
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be