veroorzaker
- Geluid: veroorzaker (hulp, bestand)
- ver·oor·za·ker
- Naamwoord van handeling van veroorzaken met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veroorzaker | veroorzakers |
verkleinwoord | veroorzakertje | veroorzakertjes |
de veroorzaker m
- iets of iemand die de oorzaak van iets (slechts) is
- Het griepvirus is de veroorzaker van griep.
- Hij is de veroorzaker van het ongeluk.
- Het woord veroorzaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.