• ver·maag·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord vermaagschap -
verkleinwoord - -

vermaagschap v / o

  1. verwantschap
vervoeging van
vermaagschappen

vermaagschap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vermaagschappen
    • Ik vermaagschap. 
  2. gebiedende wijs van vermaagschappen
    • Vermaagschap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vermaagschappen
    • Vermaagschap je?