• ver·lo·re·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord verlorene verlorenen
verkleinwoord

de verlorenev / m

  1. dat wat men is kwijtgeraakt
    • Het verlorene zal ik zoeken in dit nevel-leven dat ik veins met zwak belichaamd zelf in deze vermoeide natuur die ik ophef met mijn zachtste erts [1] 
    • ‘Wanneer namelijk een knaap iets gevonden heeft, dat aan een' ander' toebehoort, dan treedt hij in den kring zijner makkers en houdt, onder het aanheffen van dezen, kreet, het gevondene zoo lang in de hoogte, tot dat het is uitgemaakt, wie als de regte eigenaar van het verlorene moet worden aangemerkt’. [2] 
94 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]
  1. Thomas Graftdijk Het verlorene zal ik zoeken
  2. [tijdschrift] Taal en Tongval 6 1954 Beeldwit
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be