verkeerdheid
- ver·keerd·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verkeerdheid | verkeerdheden |
verkleinwoord |
de verkeerdheid v
- het niet goed zijn
- ▸ Er was zoveel verkeerd, vooral aan het uiterlijk van de mensen, dat er voor die jongens slechts een smalle richel om op te leven overbleef. Er bestond eigenlijk geen kleding die niet verkeerd was. Misschien werden kledingstukken daarom verscheurd en weer met veiligheidsspelden in elkaar gezet: om ze van hun verkeerdheid te ontdoen.[3]
- het fout zijn
- [1] ondeugd, mankement, onvolmaaktheid
- Het woord verkeerdheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ verkeerdheid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925