• ver·keerd·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord verkeerdheid verkeerdheden
verkleinwoord

de verkeerdheidv

  1. het niet goed zijn
     Er was zoveel verkeerd, vooral aan het uiterlijk van de mensen, dat er voor die jongens slechts een smalle richel om op te leven overbleef. Er bestond eigenlijk geen kleding die niet verkeerd was. Misschien werden kledingstukken daarom verscheurd en weer met veiligheidsspelden in elkaar gezet: om ze van hun verkeerdheid te ontdoen.[3]
  2. het fout zijn