• ver·ka·zen
  • afgeleid van kaas met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verkazen
verkaasde
verkaasd
zwak -d volledig

verkazen

  1. overgankelijk tot kaas maken
    • De melk van de koeien werd voor een groot deel verkaasd. 
  2. ergatief (spottend) Nederlands worden, Nederlandse gewoonten en opvattingen aannemen
    • Mijn broer is echt verkaasd. 
50 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be