• ver·ne·der·land·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vernederlandsen
vernederlandste
vernederlandst
zwak -t volledig



vernederlandsen [1]

  1. onovergankelijk Nederlands worden, tot de Nederlandse taal omvormen
    • Journalist Stan Huygens van De Telegraaf schreef, dat de Vlamingen dikwijls het goede voorbeeld geven en vroeg zijn lezers veel gebruikte woorden eens te vernederlandsen. Tientallen lezers gingen er op in en stuurden hem bijna een woordenboek vol.
      Soms gingen die wat al te ver.
      Toch zaten er in de vleet woordwijzigingen duidelijk enkele aanvaardbare, bruikbare of plezierige voorstellen.
      Telefoon werd ‘vertaald’ door kletshoorn, een pocketboek werd een meeneemboek, een megafoon een oorverdover. Een lezeres vertaalde ook aftershave. Een scheertoetje noemde zij het. Van een snackbar werd een peuzelkroeg gemaakt, terwijl de public-relationsman een schakelbeambte genoemd werd. Voor fancy-fair werd bedelbeurs uitgedacht. [2]