• ver·jus
enkelvoud meervoud
naamwoord verjus -
verkleinwoord - -

de verjusm

  1. (kookkunst) sap van onrijpe druiven, gebruikt als dressing of in een saus
    • Het menu van de dag, vier gangen voor 65 euro, begint met carpaccio van zeeduivel met Sint-Jakobsschelpen. Daarbij komt een blanke saus met verjus, het sap van onrijpe druiven, ten tijde van Karel en Willem heel gewoon, maar nu is verjus bijna vergeten. 
10 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[2]