• ver·ge·mak·ke·lijkt
  • vervoeging van vergemakkelijken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van
vergemakkelijken

vergemakkelijkt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergemakkelijken
    • Jij vergemakkelijkt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergemakkelijken
    • Hij vergemakkelijkt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vergemakkelijken
    • Vergemakkelijkt! 
vervoeging van: vergemakkelijken…
verbogen vorm: vergemakkelijkte

vergemakkelijkt

  1. voltooid deelwoord van vergemakkelijken