• ver·do·ken

verdoken [1]

  1. achtergehouden
    • Verdoken belastingen door sommigen zijn de oorzaak dat wij allen meer belasting moeten betalen. 
  2. verborgen, verscholen, weggestoken, weggestopt
    • De banken rekenen soms verdoken kosten aan. 
    • De politie stond tijdens de flitsmarathon verdoken opgesteld. 
vervoeging van
verduiken

verdoken

  1. meervoud verleden tijd van verduiken
    • Wij verdoken. 
    • Jullie verdoken. 
    • Zij verdoken. 
  2. voltooid deelwoord van verduiken
34 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]