• ver·bur·ger·lij·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verburgerlijken
verburgerlijkte
verburgerlijkt
zwak -t volledig

verburgerlijken

  1. ergatief afvlakken tot burgerlijkheid
    • Het was een tijd waarin de hippie-idealen waren verburgerlijkt en ingekapseld.