• ver·bed·den
  • afleiding van bed met het voorvoegsel ver-

verbedden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verbedden
verbedde
verbed
zwak -d volledig
  1. iemand in een ander, pas opgemaakt bed leggen
  2. opmaken van een bed
37 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[2]