• ver·bed·de
vervoeging van
verbedden

verbedde

  1. enkelvoud verleden tijd van verbedden
    • Ik verbedde. 
    • Jij verbedde. 
    • Hij, zij, het verbedde. 


vervoeging van: verbedden…
verbogen vorm: verbeddee

verbedde

  1. verbogen vorm van verbed, voltooid deelwoord van verbedden
vervoeging van
verbedden

verbedde

  1. aanvoegende wijs van verbedden