• ver·ade·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verademen
verademde
verademd
zwak -d volledig

verademen [1]

  1. herademen (na een benauwdheid, hevige inspanning etc.); weer op adem, tot rust of kalmte komen
93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]