• veil·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord veilheid veilheden
verkleinwoord

de veilheidv

  1. gemeenheid, boosaardigheid
  2. het voor geld te koop zijn
    • Anders dan in ons negentiende-eeuwse strafrecht was seksuele deviantie in Griekenland op zich geen strafbaar feit: aanklachten betroffen veeleer de veilheid en passiviteit van de mannelijke prostitue. [2] 
    • Behalve over de roeping van de dichter lezen we in de tragedie over Majakovski's ontgoocheling over de door God geboden wereldorde, over zijn verlangen naar revolutie, over de veilheid van de liefde. [3] 
29 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[4]