Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·ri·a·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord variator variatoren
verkleinwoord variatortje variatortjes

Zelfstandig naamwoord

de variatorm

  1. (werktuigbouwkunde) versnelling met traploos regelbare overbrengingsverhoudingen
    • de mobylette beschikte over een effectieve variator 

Gangbaarheid