vanitas
  • va·ni·tas
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord vanitas
verkleinwoord

de vanitasv

  1. vergankelijkheid
     Dan vraag je je af: wat is de plek van kunst in deze tijdelijke wereld?” De Jong geeft zelf het antwoord: “Je kunt het als een soort vanitas bekijken: ‘Laten we nú van het leven genieten.'”[1]
  • vanitas vanitatum
ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid; gebakken lucht
  1.  Column: Vanitas vanitatum: Jan Cremer heeft ooit eens geschreven dat hij Het Cremer in zijn geheel als kunstwerk ziet. Dat was toen de vooruitzichten nog goed waren voor zijn museum in het Balengebouw op de kop van de Museumlaan.[2]
  1.   Weblink bron
    Pauline Bijster
    “Wegwerpkunst” (27/05/2011), HP de Tijd
  2.   Weblink bron “Column: Vanitas vanitatum” (15-11-2012), Tubantia