• va·kan·tie·re·ge·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantieregeling vakantieregelingen
verkleinwoord

de vakantieregelingv

  1. regeling die bepaalt hoeveel vakantie een werknemer kan opnemen
     Ook is er door de werkgevers fanatiek campagne gevoerd tegen het voorstel. Zo is er een filmpje te zien van een eenzame patiënt die in een ziekenhuis op een operatie wacht, maar in plaats van een arts een post-it aantreft. Hierop staat: 'Tekort aan personeel door nieuwe vakantieregeling'.[2]
     De werkgevers voerden campagne tegen het plan met posters en tv-spotjes waarin werd gewaarschuwd dat meer vakantie minder banen betekent. Zo was in een spotje een eenzame patiënt te zien die in een ziekenhuis op een operatie wacht, maar in plaats van een arts een briefje aantreft. Daarop staat dat er een tekort is aan personeel door de nieuwe vakantieregeling.[3]
     De meningen over het principe lopen uiteen. Enerzijds zouden bedrijven met zo'n vakantieregeling gemakkelijker personeel kunnen aantrekken. Ook hoeven ze niet langer niet-opgenomen vakantiedagen uit te betalen. "Deze constructie moet tot een hogere arbeidsproductiviteit leiden, omdat werknemers uitgerust en daardoor gelukkiger zijn", zegt directeur Chris Hall.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Meer vakantie? Nee, dank je.” (Zondag 11 maart 2012, 16:08), NOS
  3.   Weblink bron “Zwitsers tegen langere vakantie” (Zondag 11 maart 2012, 17:34), NOS
  4.   Weblink bron “Het nieuwe werken: zo veel vakantie als je wil” (Vrijdag 8 januari 2016, 07:59), NOS