Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·markt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantiemarkt vakantiemarkten
verkleinwoord vakantiemarktje vakantiemarktjes

Zelfstandig naamwoord

de vakantiemarktv / m

  1. (economie) vraag en aanbod met betrekking tot vakanties
     vakantiemarkt: Meer mensen helemaal niet meer op vakantie[1]
     "Van een echt herstel is nog geen sprake", zei directeur Kees van der Most in het NOS Radio 1 Journaal. De vakantiemarkt reageert altijd traag op economische ontwikkelingen.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Meer mensen helemaal niet meer op vakantie” (Donderdag 4 december 2014, 07:28), NOS
  2.   Weblink bron “Einde aan daling aantal vakanties” (Dinsdag 13 januari 2015, 07:10), NOS