vadsigaard
- Geluid: vadsigaard (hulp, bestand)
- vad·sig·aard
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vadsigaard | vadsigaards |
verkleinwoord |
de vadsigaard m
- slap, flauw, traag en lui persoon
- ‘Beul, schei uit!’ bulderde zij. ‘Wacht maar, booze vadsigaard, gij zult niet lang hier den boer spelen. Te naaste week gaat gij naar de fabriek. Als ik terugkom, zal ik u geene kleine rammeling geven, omdat gij alweder het kleed uwer zuster hebt gescheurd.’ [2]
- Het woord vadsigaard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vadsigaard" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1912)–Hendrik Conscience De loteling. Bavo en Lieveken
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be