• va·cu·o·le
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘blaasvormige holte in protoplasma’ voor het eerst aangetroffen in 1880 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord vacuole vacuolen
verkleinwoord - -

de vacuolev

  1. (biologie) een blaasje gevuld met vocht, dat omgeven is door een vacuolemembraan (tonoplast) en dat zich in het cytoplasma van een cel bevindt
40 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[4]