Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vac·ci·na·tie·graad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaccinatiegraad vaccinatiegraden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vaccinatiegraadm

  1. het percentage van een bevolking dat een vaccinatie heeft ontvangen
     De ondervraagden konden kiezen uit negen beleidsopties om de vaccinatiegraad te vergroten, bijvoorbeeld het belonen van gevaccineerden of juist het opleggen van beperkingen aan mensen die zich niet laten vaccineren.[1]
     De minister voegde eraan toe dat het kabinet wil dat zoveel mogelijk mensen zich laten vaccineren. "De vaccinatiegraad moet zo hoog mogelijk zijn, maar mensen willen dat het een echte vrije keuze is."[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Met vaccinatiebewijs toegang tot de kroeg? Driekwart Nederlanders is voor” (Vrijdag 18 december 2020, 06:00), NOS
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Kabinet ziet weinig in 'voordelen' voor gevaccineerden” (Vrijdag 18 december 2020, 10:56), NOS