• [1], [2] vaat·jes
  • [3] va·tjes

de vaatjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord vat
  2. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord vaat
  3. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord va