• u·unn·vær·lig
  • Afleiding van het Noorse bijvoeglijke naamwoord unnværlig met het voorvoegsel u-, met het voorvoegsel unn- en met het achtervoegsel -lig
Naar frequentie 38609
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud uunnværlig mer uunnværlig mest uunnværlig
o enkelvoud uunnværlig
meervoud uunnværlige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
uunnværlige mer uunnværlig mest uunnværlige

uunnværlig

  1. absolutt nodvendig, livsviktig, onmisbaar, onontbeerlijk, volstrekt noodzakelijk
  • et uunnværlig hjelpemiddel
een onmisbaar hulpmiddel
een onontbeerlijk hulpmiddel