• usnak·ka
  • Afkomstig van het Noorse werkwoord snakke met het voorvoegsel u- en met het achtervoegsel -a en met verval van de 'e'.

usnakka

  1. onbesproken
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud usnakka
usnakket
mer usnakka
mer usnakket
mest usnakka
mest usnakket
o enkelvoud usnakka
usnakket
meervoud usnakka
usnakkete
usnakkede
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
usnakka
usnakkete
usnakkede
mer usnakka
mer usnakket
mest usnakka
mest usnakkete
mest usnakkede