• un·ver·än·dert
  • Afleiding van het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord verändern met het voorvoegsel un-, met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -t
stellend vergrotend overtreffend
unverändert
-
-
alle verbuigingsvormen

unverändert

  1. onaangetast, ongewijzigd, onveranderd
    «Sein Zustand ist vorläufig unverändert
    Zijn toestand is voorlopig onveranderd.

unverändert

  1. ongewijzigd
    «Das Wetter bleibt unverändert schön.»
    Het weer blijft onveranderd mooi.