uitzieken
- uit·zie·ken
- samenstelling van uit en zieken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitzieken |
ziekte uit |
uitgeziekt |
zwak -t | volledig |
uitzieken [1]
- (medisch) onovergankelijk een ziekte geheel tot volledige genezing verwerken
- ▸ Ik wilde absoluut niet een week in een hostel uitzieken, dus dwong ik mezelf altijd mijn filter te gebruiken, de SteriPen Ultra.[2]
- Het woord uitzieken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitzieken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be