• uit·zie·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitzieken
ziekte uit
uitgeziekt
zwak -t volledig

uitzieken [1]

  1. (medisch) onovergankelijk een ziekte geheel tot volledige genezing verwerken
     Ik wilde absoluut niet een week in een hostel uitzieken, dus dwong ik mezelf altijd mijn filter te gebruiken, de SteriPen Ultra.[2]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be