Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·slij·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitslijten
sleet uit
uitgesleten
klasse 1 volledig

Werkwoord

uitslijten

  1. ergatief door middel van slijten een, vaak onbedoelde of dysfunctionele, vorm krijgen
    • Het slot was uitgesleten en moest vervangen worden. 

Gangbaarheid