• tweern
enkelvoud meervoud
naamwoord tweern
verkleinwoord

de tweernm

  1. twee draden die samen gedraaid zijn tot een garen
    • De maatschappelijke opgang van Cumont was het gevolg van zijn industriële activiteiten. Hij was eigenaar van een fabriek van tweern en linnen. Hij was ook handelaar in hop. [3] 
vervoeging van
tweernen

tweern

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tweernen
    • Ik tweern. 
  2. gebiedende wijs van tweernen
    • Tweern! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tweernen
    • Tweern je? 
6 % van de Nederlanders;
3 % van de Vlamingen.[4]