twijn
- twijn
- In de betekenis van ‘gedubbeld garen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
vervoeging van |
---|
twijnen |
twijn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van twijnen
- Ik twijn.
- gebiedende wijs van twijnen
- Twijn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van twijnen
- Twijn je?
- Het woord twijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "twijn" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
31 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "twijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be