• twee·man·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord tweemanschap tweemanschappen
verkleinwoord

het tweemanschapo

  1. hechte groep van twee personen
     Gaandeweg begon ik wel te begrijpen wat de reden was dat ze zich over me ontfermden en me toelieten tot hun tweemanschap[2]
     De ene trainerswissel is de andere niet. Op 11 november nam Sjors Ultee het stokje over van Kevin Hofland, met wie hij vorig seizoen nog een tweemanschap vormde.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Semedo bezorgt Fortuna Sittard in blessuretijd winst op RKC” (22-12-2020), NOS