Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tut·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tutter tutters
verkleinwoord tuttertje tuttertjes

Zelfstandig naamwoord

de tutterm

  1. fopspeen

Werkwoord

vervoeging van
tutteren

tutter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tutteren
    • Ik tutter. 
  2. gebiedende wijs van tutteren
    • Tutter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tutteren
    • Tutter je? 

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen