tutter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tut·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van tutten met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tutter | tutters |
verkleinwoord | tuttertje | tuttertjes |
Zelfstandig naamwoord
de tutter m
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tutteren |
tutter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tutteren
- Ik tutter.
- gebiedende wijs van tutteren
- Tutter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tutteren
- Tutter je?
Gangbaarheid
- Het woord tutter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tutter" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ tutter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be