tuinhok
- tuin·hok
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuinhok | tuinhokken |
verkleinwoord |
het tuinhok o
- opbergruimte voor in de tuin
- Ik was best opgelucht dat mijn man dit deel van de taak voor z’n rekening wilde nemen. Het afmaken verliep snel en heel rustig. We hingen de levenloze haan bij z’n poten aan een haak in ons tuinhok op.[2]
- Toen een man eens aan hem vroeg wat hij toch met zijn zoon moest die niet wilde deugen, antwoordde Marc Schaaf: 'Geef hem een pak op z'n sodemieter en zet hem in het tuinhok.'[3]
- Het woord tuinhok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuinhok" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 06/01/2014 door Christel Thys Verenigd Koninkrijk - Hoe slacht je zelf een kip of een haan?
- ↑ De Volkskrant Greta Riemersma 6 september 2002, 'Geketend op het land, waarom niet?'
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be