tuchteling
- Geluid: tuchteling (hulp, bestand)
- tuch·te·ling
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuchteling | tuchtelingen |
verkleinwoord | tuchtelingetje | tuchtelingetjes |
tuchteling [1]
- iemand die als straf in een tuchthuis moet verblijven
- Het woord 'tuchteling' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.