het tromp o [3] [4] [5]
- (veroud.) iets wat een doffe klank voortbrengt (blaashoorn, midwinterhoorn, olifantssnuit, geweer, kanon)
- (veroud.) het mondstuk van een geweer of andersoortige vuurmond, waarlangs vroeger de munitie werd ingebracht
- het mondstuk van een brandweerslang
- de slurf van een olifant
- koepel of overgangslid om een vierhoekige onderbouw te geleiden naar een veelhoekige of ronde bovenbouw
- (veroud.) blazen op een trompet
- het blazen van een olifant
tromp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trompen
- gebiedende wijs van trompen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trompen
65 % |
van de Nederlanders;
|
47 % |
van de Vlamingen.[6]
|