troema
- troe·ma
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | troema | troemot |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) bijdrage, gift
- (Jiddisch-Hebreeuws) heffing op landbouwproducten voor de priesters
- Het woord 'troema' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.