trivla
- triv·la
- Bijvoeglijk naamwoord: bijvoeglijk gebruik van he voltooid deelwoord van het Noorse werkwoord trivle
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | trivla | - - - | - - - |
o enkelvoud | trivla | |||
meervoud | trivla | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
trivla | - - - | - - - |
trivla
trivla
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van trivle
har trivla
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van trivle
trivla
- voltooid (verleden) deelwoord van trivle
- triv·la
- Bijvoeglijk naamwoord: Bijvoeglijk gebruik van he voltooid deelwoord van de Noorse werkwoorden trivla en trivle
- Werkwoord: Afkomstig van het Oudnoordse werkwoord þrifla ww [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | trivla | - - - | - - - |
o enkelvoud | trivla | |||
meervoud | trivla | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
trivla | - - - | - - - |
trivla
trivla
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast trivle, zie aldaar
trivla
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van trivla
har trivla
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van trivla
trivla
- voltooid (verleden) deelwoord van trivla
trivla
- gebiedende wijs van trivla
trivla
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van trivla
har trivla
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van trivle
trivla
- voltooid (verleden) deelwoord van trivle
trivla
- gebiedende wijs van trivla