• triv·let
  • Bijvoeglijk naamwoord: bijvoeglijk gebruik van he voltooid deelwoord van het Noorse werkwoord trivle
Naar frequentie zeldzaam
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud trivlet - - - - - -
o enkelvoud trivlet
meervoud trivlede
trivlete
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
trivlede
trivlete
- - - - - -

trivlet

  1. betast, bevoeld, rondgetast, getast, gevingerd

trivlet

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van trivle

har trivlet

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van trivle

trivlet

  1. voltooid (verleden) deelwoord van trivle